Per 1 juli 2010 is een aantal verkeersregels veranderd. Hieronder vindt u de belangrijkste wijzigingen.
Vanaf 1 juli 2010 mag een rouwstoet door het overige verkeer niet meer doorsneden worden. De nieuwe verkeersregel geldt alleen op gelijkwaardige kruisingen, dus kruisingen zonder verkeerslichten, voorrangsborden of haaientanden. Deze maatregel getuigt van respect voor overledenen en hun nabestaanden, ook in het verkeer.
Wat houdt de regeling in?
Welke regels gelden nog meer vanaf 1 juli?
Voor welke rouwstoeten gelden de regels?
Afbeelding officiële rouwstoetvlag
De afmetingen van de zijden van de vlag (22 en 33 cm) zijn minimale afmetingen. De verhouding tussen de afmetingen van de zijden is steeds 1 : 1,5.
Neem nooit voorrang
Tot slot geldt altijd de algemene regel: neem nooit voorrang, maar kijk eerst of je voorrang krijgt.
Er zijn twee nieuwe verkeersborden ingevoerd met de betekenis: Bord C7a: Gesloten voor autobussen en bord C7b: Gesloten voor vrachtauto’s en autobussen.
Bestuurders van een brombakfiets waarvan de voorwielen een diameter hebben van meer dan 40 cm, hoeven geen helm te dragen.
Fietsen mogen voorzien zijn van richtingaanwijzers.
Het gebruik van ligplaatsen in bussen, taxi’s en personenauto’s is toegestaan, mits deze ligplaatsen aan bepaalde eisen voldoen.
Parkeerplaatsen kunnen door middel van onderborden gereserveerd worden voor een bepaald doel, bijvoorbeeld het afzetten en ophalen van passagiers of het opladen van elektrische auto’s.
Onterecht gebruik maken van een gehandicaptenparkeerplaats is niet meer mogelijk.
Regels voor een ‘Puntstuk’
Dit is een vlak op het wegdek op de plaats waar wegen zich splitsen of bij elkaar komen. Puntstukken mogen, net als verdrijvingsvlakken, niet gebruikt worden. Daarop is één uitzondering. Als een puntstuk in een spitsstrook ligt, mogen de bestuurders die deze spitsstrook volgen, over het puntstuk heen rijden. Reden: het gebruik van puntstukken, zoals voor parkeren of voor gebruik bij het in- en uitvoegen op de autosnelweg kan onveilige situaties opleveren.
Bestuurders van lijnbussen, trams en andere voertuigen die gebruik mogen maken van een busstrook of busbaan, mogen over verdrijvingsvlakken en puntstukken rijden, die in een busstrook of busbaan liggen.